dinsdag 22 april 2014

Vliegenbos

Het was een grijze saaie dag geweest met regen op de ramen. Ik had niets gedaan behalve wat tv kijken en een boek lezen. Hoewel ik voor dat laatste nauwelijks  puf kon opbrengen. Toen ik om vijf uur naar buiten keek maakte mijn hart een sprongetje. De zon! Ze was ons niet vergeten! Snel trok ik mijn oude voddige trainingsbroek uit en wisselde die om voor iets toonbaarders. Ik kon op zijn minst even eruit gaan om melk te halen bij de AH om de hoek.
Bij de hoek aangekomen keek ik naar rechts, waar het nieuwe pontje een aanlegsteiger heeft. Zal ik? Plots gooide ik mijn stuur om en slalomde over de trambaan op het pontje af. Ik was er nog niet op of de klep ging omhoog. Het IJ schitterde in de zon. Aan de overkant lag ‘Noord’ – dat zeggen wij Noorderlingen in plaats van Amsterdam Noord. De fabriek van Ketje stootte witte rookpluimen uit die fel afstaken tegen de inmiddels heldere lucht. Je hebt niet veel nodig om terug te keren tot een andere tijd. Alleen de naam Zamenhofstraat al – de aanlegplaats van het pontje – riep herinnering na herinnering op. En voor ik het wist fietste ik naar de plek waar ik als kind gespeeld had.

Ik zocht de zware ijzeren deur  bij de achteruitgang van mijn opa’s volkstuin . Tot mijn stomme verbazing was het  complex er nog. De achteruitgang was verdwenen en vervangen door  een ontoegankelijke ijzeren afrastering . Op zoek naar een ingang sloeg ik de hoek om. Wat ik daar zag nam mijn adem in een klap weg. Een lange versleten asfaltweg vol met kuilen, hobbels en bobbels, met aan weerszijden dikke  hoge bomen. Bomen uit mijn kindertijd. En groen.. zo groen en fris na de regen van de dag, mijn mond viel open van verbazing. Iemand op een kantoor van stadsvernieuwing was deze plek vergeten.  Het  ‘Vliegenbos’ waarvan ik me als kind afvroeg waarom ik er nooit zwermen met vliegen tegenkwam.  Later, toen ik als beginnende puber door het bos fietste omdat dat de kortste weg naar huis was passeerde ik het bordje J.H.Vliegenbos en wist ik dat het nooit iets met vliegen te maken had gehad. De natuur mocht zestig jaar haar gang gaan. De herinneringen vochten om voorrang. Die omgevallen boom.. dat  verholen paadje.. die.. die.. die.. Het duizelde me. Ik moest de ingang naar het volkstuincomplex vinden. Ik fietste de lange groen omsloten weg af en zag achter het hek de tuintjes van het volkstuincomplex liggen. Een enkel vervallen schuurtje, een piepklein slootje – voor de afwatering van wat? – composthopen, typisch de achterkant zoals ik me die van mijn opa’s tuintje herinnerde.  Even leek het erop dat ik de ingang niet kon vinden, maar na wat heen en weer gefiets vond ik een doodlopend weggetje dat eindigde met een keurig ijzeren spijlenhek waarop een fris geverfd bord “Buitenzorg ”aankondigde.

Achter het hek  hoorde ik plat Amsterdams. Er leken mensen aan de borrel te zitten. Bij een kantine misschien, een clubhuis. Voorzichtig duwde ik mijn fiets langs het hek en keek vragend naar een man die zojuist dozen met catering stond in te pakken. Men had hier duidelijk een Paasfeestje gehad.  Of ik naar binnen mocht. En of ik over het complex mocht wandelen. Met een wijds gebaar wuifde de man naar een smal paadje. “Wel voorzichtig zijn hoor want het is glad!” Ik parkeerde mijn fiets en wandelde over de oude groen uitgeslagen tegels van het straatje. Want dat was het. Een straatje met aan weerszijden volkstuintjes. Niet zoals vroeger met een grasveldje en een keurig moestuintje aan de zijkant, maar wild en kleurig. Oude jasmijnstruiken en bloeiende appelbomen hingen over het pad. Loeiers van tulpen in het hoge nog natte gras. Paarse en zwarte, pastel roze en knalrood als rode rozen.  Ik wandelde met een brede lach langs het ene na het andere paradijsje. Ze zeggen wel eens dat je hart gevuld kan zijn met geluk, dat was het. Alsof je hart opengaat en de geuren en kleuren, de hele mikmakse natuurbende in een klap je lijf in struint. Ik schuifelde over de gladde stenen langs paarse seringen, wit-roze bloesems  en miniatuur  houten huisjes, nog geen twee meter hoog, sommigen  met een heus zolderraam.
Bij de nieuwbouw huisjes - allemaal hetzelfde met springkussen  voorde deur – draaide ik mijn hoofd af. Ik wilde er niet van weten. Het was 1956 en dat moest het even blijven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten