zondag 13 april 2014

Geraniums




Herinneren. Het is iets geks. Je denkt dat je je niets herinnert van vroeger. Of dat je steeds dezelfde herinneringen terug krijgt. In het laatste geval past de herinnering zich elke keer een beetje aan aan de tijd. En het zou zomaar kunnen dat je uiteindelijke herinnering niets meer te maken heeft met de werkelijkheid van toen.
Ik volg het spoor terug van de geraniums.  Waarom ? Ze staan niet in mijn vensterbank en ik zit er ook niet achter. Wel bijna. Ik ben – even -niet al te mobiel, iets teveel thuis naar mijn smaak. Bij het raam heb ik op aanraden van een vriendin een stoeltje gezet.  Mama’s stoeltje. Daar zit ik ’s ochtends in de zon en zie de moeders hun kinderen naar school brengen.  De vaders  hun hond uitlaten. Een vroege politieboot  voorbij varen.  Ik woon met een heleboel mensen op een  eiland van steen en beton.  Met  een beetje uitzicht op water.
Geraniums. Als een spin probeer ik langs de draad terug in de tijd te kruipen. Hap-snap komen er vage beelden naar boven.  Ik zet ze op volgorde en probeer de details te zien. Dat vergt concentratie, maar het kán. Hersens zijn een bijzonder apparaat. In “Wij zijn ons brein” van Dick Swaab kan je er alles over lezen. Soms doe ik dat, maar nooit achter elkaar. Ik zou duizelig worden van de wetenschappelijke terminologie, de hypocampussen en de diverse kwabben.
Tot mijn verbazing gaat de herinnering qua geranium best ver. Het verst zijn de geraniums op de Lagere School. In wit uitgeslagen aardenwerken potten met kurkdroge, half versteende aarde. Met  rare bruingroene groeisels aan de buitenkant die aan je vingers kleefden als het tegenzat. Knoestige archaische planten met aan de uiteinden vlezige bladeren. In de stoffige toppen hingen verdroogde, ooit felrode bloemtrosjes. Om vier uur, als de school uit was, gaf ik ze water. Ik zette ze met pot-en-al in de zinken emmer en liet ze gorgelend en bubbelend drijven. Want dat deden ze, te droog als ze waren om naar de bodem te kunnen zinken.
Dan de geraniums in de jaren ’70. Planten moesten de ramen van boven tot onder vullen. Gordijnen waren uit. Citroengeraniums. De  heerlijk frisse geur van de fluwelen bladeren met fijne zachte haartjes kan ik me direct voor de geest halen. In elk raam aan de straatkant stond een pot tegen inkijk. En die dan zo gesnoeid, geknipt en vertroeteld tot hij wijduit als een scherm het hoge raam bedekte. Later, toen ik naar de binnenstad van Amsterdam verhuisde, kregen ze gezelschap van tientallen andere groene planten. Hangend aan het plafond, in flessen om te stekken, tussen de boeken en op de grond. Een groene zee. Mijn buurmeisje en ik – we hadden elk een halve woning aan weerszijden van een stijle versleten trap - leken een wedstrijd te spelen wie de meeste groene planten had. Kleur in planten was not done. Zoals ook alles in huis wit moest zijn. De vierkante houten tv - met slechts één net -  werd wit geschilderd, de gordijnen waren van ongebleekt kaasdoek. De winkel Dille-en-Kamille ontstond en bood in aansluiting op deze mode winkels vol wit-serviesgoed-met-een-foutje aan. Onze huisjes stonden er vol mee. Nog weer later verhuisden de citroengeraniums met ons mee naar een eerste koophuis in Utrecht.
Tien jaar later, halverwege de jaren tachtig kruisten de geraniums weer mijn pad. In Portugal dit keer. Het heette dat ik daar een jaar woonde. In werkelijkheid bedenk ik me nu was dat een dik half jaar, maar dat klinkt natuurlijk niet interessant. Ik was op 1 april vertrokken op een BMW uit 1958 om twee weken later – na teveel pech-onderweg en reuze veel lol – in Portimao aan te komen. Een dorpje aan de Portugese zuidkust. Lang hield ik het daar om ‘relationele redenen’ niet uit en ik vertrok naar Odelouca, een dorpje twintig kilometer het binnenland in. Ver genoeg van de roddelende Nederlandse kolonie die daar woonde, dichtbij genoeg om op de brommert naar  zee te gaan. De motor had ik al door de ANWB op laten halen. Op 5 december kwam ik terug naar Nederland. Portugal had me een cadeautje gegeven: Tuberculoze,  TBC.  Absurde data:  1 april en 5 december.. een grap en Sinterklaas. Het zou eens gewoon gaan bij mij.
Het huisje in Odelouca stond op een berg. In werkelijkheid  moest je gewoon omhoog lopen maar een berg klinkt leuker. Naast het huis was een smal paadje omhoog waar iemand ooit keien langs de kant gelegd had om het te markeren. Achter die keien, in de droge grond stonden ze.  Droog en verdord. Geen enkel blad of bloem. Dit werd mijn uitdaging. Ik bewaterde tot grote verbazing van  Maria Carlota - de eigenaresse van het huisje - de oeroude boompjes. Want dat waren het inmiddels. Het water kwam uit de kraan die aangesloten was op het ‘deposito’, een enorme betonnen bak  die verderop mijn ‘berg’ stond. Aan Maria Carlota’s  gezicht te zien vond ze het verspilling. Ik trok me er niets van aan en behandelde ze als mijn kinderen. Dat deed ik ook met de Oleander die volgens haar juist zo goed groeide omdat hij géén water kreeg. Mooi dat die trossen vol bloemen begon te produceren na mijn inmenging. Zo ook de geraniums, al bleven het oude versleten groeisels, maar nu met bloemen.

Ongetwijfeld heeft de geranium nog vaker mijn pad overgestoken. Feit is dat er in de verste verte geen geranium in mijn huis te bekennen is. Zelfs niet om er even achter te zitten.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten