zondag 9 oktober 2016

Noodopvang Havenstraat

9 oktober 2015
Met een dikke glimlach op mijn gezicht begin ik dit stukje. Mijn eerste ochtend ‘vrij’ ben ik nog vol aanwezig met ‘mijn mannen’  zoals ik ze noem. De  Syriers, Eritreers, Afghanen, Irakezen en Iraniers – ik doe even een kleine greep – die elke ochtend in de ronde hal zich verzamelen om naar buiten te gaan voor de  ‘warming-up’ in de frisse ochtendlucht. Van organisatie is geen sprake. Begon ik op de parkeerplaats voor de deur om hun de eerste Nederlandse woordjes loop-ren- stop te leren, vervolgens verhuisde ik op verzoek van de beveiliging naar binnen in de zweterige sportzaal om te eindigen op de groen bemoste luchtplaats  buiten van de gevangenis die als noodopvang dient.
Mijn mannen, steeds trouwer komen ze naar de lessen en nemen  hun celgenoten mee. Ik probeer me voor te stellen hoe dat gaat: “hee, wakker worden slaapkop! We gaan Nederlands leren! Bij Tien, de teacher! Kom!” En dan komt zo’n nieuweling schoorvoetend met zeven vraagtekens op zijn gezicht in de deuropening staan van de ‘huiskamer’ of loopt domweg naar binnen en gaat op een van de weinige stoelen zitten alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Met handen en voeten vraag ik of ze al eerder les gehad hebben. Want er zijn nog meer docenten die niet vier maar twee maal per week lesgeven. En dan komen ze gezellig bij mij de resterende twee doen. Geen probleem als ik niet vol zat met eigen leerlingen. Direct springt er dan wel iemand op die ze uitlegt wat ik zeg en hoe het zit. Soms laat ik ze blijven als er genoeg stoelen zijn en soms moet ik ze teleurstellen. “Sorry!”
Mijn mannen hebben namen, ik leer ze elke dag uit het hoofd, schrijf ze heel schools in de  lijst van het klasseschriftje dat ik gemaakt heb. Fantastisch vinden ze dat. Als ik dan ook nog heel erg schools hun namen al struikelend oplees en zij “present”mogen zeggen is de toon voor die les gezet. Ze hebben er zin in. Soms moet ik ze de namen wel vijf keer laten zeggen waarbij ik van dichtbij hun mond bestudeer. Liplezen helpt om namen als Teklehawirini te leren zeggen. Vooral de Eritreers kunnen er wat van, hun namen zijn heuse tongbrekers.
Terug naar de les. Het ritueel buiten hebben we achter de rug, de kruisjes zijn achter hun namen gezet en  razendsnel – iedere dag sneller! – herhalen we de zinnetjes en woorden die ze geleerd hebben. Hun schriften staan vol, hoewel ze dat van mij niet hoeven. Luisteren en praten zijn het belangrijkst. Onze eigen taal zit voor hen weer vol met tongbrekers. Sch… ool , d…rie, t…wee, alles delen we zoveel mogelijk op in stukjes om het later goed te kunnen zeggen. En het lukt. Tellen tot tien gaat na een week foutloos, Evenals de dagen van de week en het kennismakingsgesprek. Ze kunnen het dromen. Dus wordt het tijd voor lichaamsdelen. Want deze heeft hier pijn en die daar..
Vol verwachting en stil kijken ze naar de teacher die voor de wiebelende flip-over staat, dat overigens kris-kras vol gekalkt is met trefwoorden.
“Hoofd.. -schouders.. -knie - en –teen, knie - en –teen…..”begin ik langzaam te zingen. De eerste handen doen al mee. Bij  “sta op!” gaan de gezichten op grijns, we gaan iets leuks doen! Even later zingen mijn mannen mee en bukken en wijzen de delen van hun lichaam aan. Meteen maar door, want nu willen ze weten hoe alles heet. Zij wijzen aan en ik zeg het. “Schrijven!”  Jaja, het komt.. Eerst even aan de woorden wennen en ze nazeggen. “Bij de heupen is het dikke pret. Ik beweeg ze van links naar rechts, oei! “Eén heup – twee heupen”.  Met een “Dokter, au! Mijn heup doet pijn!” hoop ik de aandacht van de in hun ogen ongetwijfeld sexy beweging af te halen. Dat lukt. Bloedserieus benoemen we samen zoveel lichaamsdelen tot het papier op het bord vol is.
Stop! Je kan toch niet alles in een keer.

maandag 17 november 2014

Ja!



Nee! Roep ik tegen de schrijfopdracht van deze week. Ik ga toch niet moedwillig negatief doen terwijl ik alle moeite heb gedaan om zo positief te zijn als ik nu ben? Toch staat het me niet in de weg de opdracht uit te voeren. Ondanks de Ja! die me vanochtend op de fiets vergezelde. Ja! Tegen de rose blauw violette wolken die boven de stad dreven. Ja! Tegen de moeders die hun kinderen naar school brachten op de fiets. Ja! Tegen de nog lege markt waar ze de kramen aan het opbouwen waren. En ja! Tegen de Zeeman, waar ik voor de zoveelste keer ondergoed voor de kindjes in Gambia ging uitzoeken.

Gravend tussen de kindermaatjes hoorde ik zachtjes soms een onschuldig Nee! Niet doen!  Maar die werd al gauw weggepoetst door een paars ‘my-first-bra’ setje, een lila tule babyjurkje of zachtroze meisjesslipjes. Om nog maar niet te spreken van de xxxl onderbroeken voor de enorme billen van mijn  ‘sista’, de moeder van mijn geadopteerde kleinzoon.
Heerlijk kleertjes kopen voor Marrie en haar zusje. En voor ‘my namesick’, de vorig jaar geboren Tinaka. Want dat ik weer naar  Casamance ga om ze te bezoeken is zeker. Deze keer maar eens officieel met een visum in plaats van illegaal de grens oversteken.

Nee, geen Nee! voor mij. De tijd dat ik depressief was ligt in mijn geheugen gegrift. Dat is erg genoeg. Vooruit kijken en altijd weer opnieuw beginnen. Niet in negativiteit blijven hangen. Ik heb het godzijdank geleerd. En nee! geef ik geen kans. Kleine Nee-tjes mogen, die horen erbij. Maar de grote, die moet zijn heil maar ergens anders zoeken.
In plaats daarvan Ja! tegen de nieuwe week die voor me ligt. Met al zijn kansen.

woensdag 12 november 2014

Wachten



Stel je voor – ik weet dat het niet voor te stellen is maar probeer het toch maar – dat je drie maanden geleden de plaatselijke solar-man in Gambia om een document gevraagd hebt  in verband met een visum en een rechtszaak.  Best wel belangrijk dus. En dat die solar-man dan minstens 25x ja zegt, dat hij het zal opsturen. En dat na 25x afwachten en steeds maar niets ontvangen,  je hem het gaat bellen, ook al is dat uiteindelijk een aanslag op je telefoonrekening. En dat het dan na 25x bellen nog steeds geen ondertekend en gestempeld document oplevert. Dan word je toch gek?!
Zucht. Niet gek worden. This is Africa.

Toen ik gisteren ten einde raad mijn garage-man vertelde dat  - ondanks zijn ik-weet-niet-hoeveel-keer aandringen – ik nog steeds niets van zijn klant ontvangen had, schoot zijn stem een octaaf omhoog. Huh?! Still not?! Next time he come, I do not repair his car!” Lief natuurlijk, maar ik koop er niets voor.  En al helemaal geen bewijs dat mijn geliefde bij de solar-man in dienst is als lasser. En dat hij drie maanden vakantie krijgt zodat hij in april samen met mij naar Nederland kan reizen.
Maar ‘this is Europe’ dus laat ik het de garage-man op zijn Afrikaans oplossen. En dat doet hij.
 Hij belt de vader van de solar-man en vertelt hem uitgebreid het verhaal van de afgelopen drie maanden. Ongetwijfeld heeft hij dat verhaal nog een paar maal herhaald voor het tot de man doordringt dat hij in actie moet komen.  Ik zie hoe de vader  - vermoedelijk een oude getaande verschrompelde man -  zwijgend voor zich uit kijkt en zijn hoofd schudt. Ik zie hoe de garage-man het verhaal nog een keer extra uit de doeken doet en hem zijn mobiele telefoon aanreikt. “Bel hem” wil hij daarmee zeggen.  De oude man slentert zijn hut in om het nummer van zijn zoon op te zoeken. Dat staat tussen allerlei andere krabbels op de vale muur boven de doorgezakte fauteuil geschreven. “Come” roept hij de garage-man. Want hij heeft geen leesbril en kan het dus niet lezen. Die drukt de cijfers op het kleine mobieltje in en wacht. Als er geantwoord wordt geeft hij het apparaatje aan de oude man. Die ontwaakt terstond uit zijn lethargie en begint zijn zoon in het Mandinka uit te schelden. Of hij me-dit en me-dat is en of hij als de wiedeweerga het vereiste document in orde wil brengen. Zoon krijgt geen kans er iets tegenin te brengen want zijn vader heeft de verbinding verbroken.
Hij sjokt naar buiten en neemt plaats op het lage krukje onder de mangoboom  en schudt slechts met zijn hoofd. Een zucht is alles wat mijn vriend de garagehouder nog van hem hoort voor hij daar in slaap dommelt.
En het document? Dat is na een avond heen en weer bellen zojuist per email gearriveerd. Compleet met handtekening en firmastempel.
Africa..

dinsdag 11 november 2014

Behangetje

De zware – weliswaar lichtgekleurde – gordijnen zijn nog dicht als ik mijn vriendin goeiemorgen wens. “Gezellig hier”zeg ik terwijl ik rondkijk in haar slaapkamer. “Helemaal niet!”bromt ze vanonder het bloemendekbed. “Overal staat rotzooi. En van de week kon het klapraam opeens niet meer dicht. Heeft ‘hij’ opeens de vensterbank eraf gesloopt en het hor. En daar staat het nou..”
Een reactie van mij blijft niet lang uit. Ongecensureerd en ongezouten geef ik mijn mening over het ‘rokershol-waar-nooit- gerookt-is’. “Nou jaaa”  reageert mijn vriendin terecht. We bekijken het ooit witte plafond dat doorrookt lijkt. Ja dat is inderdaad niet zo fris meer geeft ze toe. De deur met een lijst van ‘gezellig’ bloemetjesbehang lijkt direct uit de jaren 70 te stammen. Mijn advies: flikker alles eruit en klim met een pot verf tegen de muren. Fris. Weg met die aftandse lap boven het hoofdeinde. Mijn vriendin kan mijn tirade nauwelijks geloven. Of ik wel weet wat voor lap dat is.  Ik doe er nog een klein schepje bovenop, in de hoop haar over de streep te trekken en de slaapkamer een opknapbeurt te geven. Ze kijkt met een hopeloze blik om zich heen. Zachtblauw en groen en het plafond eiwit wit, wat ze daarvan vindt? Bedachtzaam neemt ze de hele boel inclusief rommel in ogenschouw en concludeert: “Een gezellig behangetje dan maar achter het bed?”
Ze schrikt zich dood als ik  gil: “ Een behangetje..neeeee!! Het woord alleen al…”
Beneden aan het ontbijt – gezellig met koffie en thee en zoveel leuker dan mijn havermout thuis - hebben we het over van alles en nog wat. Maar het woord behang durven we niet meer te laten vallen. De zon schijnt en pimpt  de slaapkamer in zachte pastellen. Dat scheelt meteen potten met verf.

zaterdag 8 november 2014

Dilemma



Stap-hink…Stap…hink. Op logge sportschoenen stamp ik links-rechts-links naar de tramhalte. Grote passen, gauw thuis.  Maar van deze hink-stap-sprong word ik voornamelijk moe. Nog maar een week geleden dat ik begon met lopen na een kleine 10 dagen in het ziekenhuis. De fiets – die boosdoener – raak ik niet aan. De auto lijkt me evenmin een geschikt vervoermiddel gezien de nog niet genezen wond aan mijn rechterbeen.
Dilemma’s. Bus of tram? Lopen of fietsen? Donker viaduct of felverlichte hotelroute? Het wordt de avond van de foute keuzes lijkt het wel. Maar dat weet ik nog niet als ik aan een van de vele lange tafels in de leeszaal van de Openbare Bibliotheek plaats neem. 

Verspreid over de zaal zitten mannen kranten te lezen. Een grijsbebaarde rasta van middelbare leeftijd – type dakloze - nuttigt zijn yoghurt en puzzelt ongegeneerd in een beduimelde krant.  Af en toe trekt hij de achterstevoren-pet op zijn hoofd wat aan, neemt een hap yoghurt en puzzelt weer verder. Alleen op de wereld.
Ik heb de NRC net aangeboden gekregen van de man tegenover mij.  In de zaal is het stil, zoals het hoort op een leeszaal. Vanuit de verlaten koffiehoek komt het gezoem van een koelkast. Verder alleen geritsel van kranten, het omslaan van pagina’s. Ik lees over ‘laadpalenleed’ door het teveel aan electrische auto’s. Noviteiten brengen nieuwe woorden met zich mee. Geritsel van plastic. De man tegenover mij opent een enorme plastic zak met boterhammen en buigt zich diep over de krant. Alsof ik niet mag zien dat hij die verorbert. Mijn maag knort. Thuis wacht mij een gezellige Hollandse kliek. Ik vouw de krant zo netjes mogelijk weer op en verlaat dik ingepakt de bibliotheek.

En daar is het dilemma. Linksom de kortste route naar de tram door het donker? Of de verlichte langere route via het Centraal Station? Het wordt de laatste. Op een afstand zie ik dat de tram net wegrijdt. Toch maar naar de volgende halte lopen dan. Eenmaal daar realiseer ik me dat ik gewoon een rondje heb gelopen. De tweede tram komt er gelukkig al aan. Het zit me mee.
Twee haltes verder het volgende dilemma. Uitstappen om de bus te nemen naar mijn huis? Of beter nog twee haltes meerijden en  de tram naar mijn huis nemen? Ik ga voor de eerste. Steek een kruispunt met minstens zeven stoplichten over en wacht op de bus. Al wat er op de halte stopt.. geen bus. 

De meest chique Mercedessen en Audi’s laden hun vrachtje op de bushalte uit: veelal allochtone dames op gouden stilettohakken en tijgerprint rokjes onder een degelijke wollen jas.  Ze trippelen het trappetje van de bushalte af en verdwijnen in het cafe dat bij het Kunstpakhuis hoort. Als er eindelijk een heer uitstapt heb ik de moed om te vragen waar het allemaal heen gaat. “Naar de Kleurrijke Top 100”. Ik denk dan nog dat het een dansavond voor allochtonen is en vind het wel vreemd dat het voornamelijk dames en meisjes zijn die er naartoe gaan. 

Inmiddels zak ik bijkans door mijn hoeven. Na drie kwartier dames en auto’s bewonderen komt daar eindelijk mijn bus. Die brengt me in drie minuten naar mijn huis. Was ik maar gaan lopen. Thuis donder ik het kliekje in de magnetron. Met bord op schoot smul ik van lof met aardappelen en stoofvlees. Op de tv Flikken Maastricht. Ik google de bewuste Top100. Een soort Quote 500 voor en met allochtonen. Als ik de beschrijving moet geloven is het ontstaan “in reactie op de witte lijst van  Opzij”. Ik voel een groot vraagteken opkomen, maar laat de info voor wat het is.
Het is al genoeg de avond van de verkeerde keuzes.

vrijdag 7 november 2014

Katrien



Loom richt ze zich op en schudt even haar zachte witte vacht, ijsbeer Katrien in Artis. Het meisje heeft een kleurige muts op en gebreide wanten aan. Het is ijzig koud, helemaal na het warme vochtige bezoek aan de tropische vlinderkas. Katrien zwalkt wat heen en weer met haar logge lijf. Als ze ons voldoende bekeken heeft maakt ze aanstalten om de sprong naar het koude water onder haar te wagen. Met een enorme plons verdwijnt ze in het nét niet bevroren water om even later guitig met haar snoet er bovenuit te komen. Ze schudt haar kop om de natte haren uit haar ogen te vegen. “Kom!” lijkt ze haar haar kleinere broeder op de kant te wenken. Die begrijpt haar boodschap direct en verdwijnt na een kwieke plons eveneens onder water. Hij zoekt zijn maatje en duikt vlak vóór haar weer op. Even raken de snuiten elkaar. Een kus? Een hallo?

Ze lijken ons totaal vergeten, spelen met elkaar of zwemmen traag wat rond. Moe gespeeld  klauteren ze even later weer op de rotsen. De kletsnatte loodzware vacht plakt tegen hun huid. Schuddend sproeien ze het overtollige water in het rond, om daarna weer rustig en loom door hun poten te zakken en verder te dromen op het ijskoude steen. De ogen gesloten, af en toe oogluikend spiedend of de bezoekers nog aanwezig zijn.
Katrien droomt. Kou kent ze nu wel. Katrien wil méér. Wil anders. Hoe zou het zijn om het warm te hebben? Om als de giraffen onder een bloedhete zon te stappen? Als een vlinder van bloem naar bloem te zweven? Of als een hagedis lui en stilletjes in een boom te zitten of tegen warme muren op te kruipen?

“Kijk Tien! Katrien slaapt!” roept het meisje en wijst met haar vrije armpje  naar de rots waarop Katrien uitgestrekt ligt. Met haar andere armpje omklemt ze haar knuffel, een veel te grote dikke witte beer.  En dan gebeurt het. In haar enthousiasme  strekt ze ook haar andere armpje  uit. De beer valt in de modderige plas  aan haar voetjes. Ik pak de vieze natte beer op en beloof haar hem te wassen als ik thuiskom. Ik ben haar oppas. Als ik twee weken later opgebeld wordt dat ik niet meer nodig ben, heb ik de knuffel nog steeds in huis. Nu, meer dan tien jaar later, omklem ik elke avond voor het slapen gaan mijn lieve zachte witte beer.
“Slaap lekker Katrien!”

maandag 3 november 2014

Buurvrouw



Het is een overwinningsdag die ik vier met whisky en cashewnootjes. Ik kreeg een compliment voor mijn vorige stukje. Ging met de tram naar de OBA (bieb). Las daar onder een stuk ananascake de eerste vijftig bladzijden uit "Nog een dag" van Kapuscinsky en werd zojuist vergast op een Marokkaanse warme maaltijd van de buurvrouw. Deze dag - wat heet: deze week - kan wat mij betreft niet meer stuk.
Dat ik niet van spruitjes hou gold opeens niet meer. Ik smul van de berg gestoofde pompoen, peultjes, wortel, kikkererwten - en spruiten dus -  'op een bedje van' couscous. In het hart van de berg heeft mijn buurvrouw het rundvlees verstopt. Boterzachte bleke lange vezels waarop je niet eens hoeft te kauwen zo mals is het.
Als ze aanbelt lijkt ze altijd haast te hebben. De deur is nog niet op een kier of ze duwt het dampende bord al naar binnen. "Hierr.. pakk! heett!" Ik kan haar ternauwernood wat kusjes door de lucht sturen want het hete bord heeft ze al in mijn handen geduwd. En weg is ze. In haar bruine lange jurk en dito hoofddoek. Soms heeft ze iets lichts aan. "Mooi he?!"  zegt ze dan, want ze weet dat ik haar veel mooier in lichte kleuren vindt.
Soms bel ik bij háár aan. Omslachtig ontdoet ze met een sleutel alle aanwezige sloten. Op de knip kan niet, want dan kan de rest van de familie niet binnenkomen. Binnen plaats ik mijn sloffen in het rijtje schoenen. Haar overtuigen dat het geen schoenen zijn helpt niet. Ik ben er de hal mee overgestoken en dus "uit met die dingen!” Ik neem op de lange Marokkaanse bank plaats en wacht op de thee. En de koekjes. De televisie staat aan. Een Arabische soap laat niets te raden over. Een echtpaar heeft ruzie en ze maken elkaar verwijten. Niet zo moeilijk om het hardop in het Nederlands na te synchroniseren. Ze lacht om de gekke uitspraken die ik het koppel geef. Voorzichtig zegt ze wat woordjes na. Vijfentwintig jaar in Nederland en nauwelijks in staat de taal te spreken. Aan mij heeft ze een goeie. "Sahá!" zeg ik als ik haar versgebakken msemen – een vet vierkant dubbelgevouwen pannenkoekje - in mijn mond steek. "Proost!" Dat dat eigenlijk voor een alcoholische drank bedoeld is zeg ik er maar niet bij. We drinken de naná en wisselen woordjes met elkaar uit. Nederlandse les aan huis. Want het buurthuis, nee, dat is "veel te verrr!"
Terwijl ik dit tik neem ik hap na hap van de Marokkaanse berg. Ik wist niet dat spruiten zó lekker zijn. Ze zijn als eersten op. Ik smul en voel me verwend. Vereerd ook.