woensdag 30 april 2014

De daklozenman



“Goeiemorrgen mevrrouw, menneer!!”. Met een vrolijke lach groet hij iedereen die de supermarkt binnengaat, de man van de daklozenkrant.  Zodra ik mijn fiets op slot zet, slaat de gene toe. Ik groet namelijk niet. Ik doe zelfs alsof hij er niet staat. Behoorlijk onbeleefd. Niet dat ik niet wil groeten, het is anders. Hij staat er eigenlijk nooit alleen. Vaak zie ik hem geanimeerd babbelen met klanten van de supermarkt. Vooral dames van boven de veertig hebben het op hem gemunt lijkt het wel. En daar zit hem de kneep: ik heb last van plaatsvervangende schaamte. Hoe meer ik hem probeer te negeren, hoe nieuwsgieriger ik wordt.  Ik wil over hem schrijven. Heeft hij geen huis? Het schijnt dat je beslist dakloos moet zijn wil je dat krantje mogen verkopen. Waar komt hij vandaan? Verdient hij genoeg per dag? Vragen die ik hem niet durf te stellen. Niet eens kan stellen aan iemand die ‘er niet is’.

Vandaag stond hij er weer. In gesprek met een jongen type student economie. Naast hem staat een goed gevulde plastic boodschappentas van een andere supermarkt. Bovenin zie ik schalen gehakt-in-de-reclame zitten. Boodschappen van de daklozenman? Waar kookt hij dan? Heeft hij geld voor zo’n volle tas? Ik loop de supermarkt in voor wat vergeten boodschappen. Even later sta ik bij de kassa. Door de ruit zie ik dat de daklozenman niet meer bij de deur staat. Ik zie hem nog net de hoek omslaan. Ogenschijnlijk relaxed wandelend, swingende tred.  De economiestudent sjouwt de volle boodschappentas op zijn fiets. Als ik eindelijk weer buiten ben is de daklozenman nergens meer te bekennen. Al heel lang wil ik over hem schrijven. Maar met vragen zonder antwoord kom ik niet ver. 

Voor ik het weet ben ik op de fiets gestapt en rij de kant op waar ik hem het laatst zag.
Onderweg slaat mijn fantasie op hol. Hij is helemaal niet dakloos. Hij heeft zijn bijverdienste voor vandaag gedaan en zijn vriendin zit thuis met de aardappels te wachten. Nee geen aardappels, heerlijke Mexicaanse tortilla’s met zure room en geraspte kaas, want hij komt vast uit Mexico. “Hoe ging het schat?” zal ze hem vragen. “Gelukkig vandaag geen gefrustreerde ouwe wijven. Alleen een paar studenten,” zal hij antwoorden.  En dan vertelt hij hoe de student hem het gehakt aanbood en hoe hij had gezegd dat hij vegetariër is. En dat die student toen in zijn gebrekkige Spaans dat hij nauwelijks kon volgen, probeerde te vertellen dat het best goed zat met die varkens van dat gehakt. Dat het weliswaar geen bio was, maar toch. En dat de student toen niet op een woord kon komen en dat hij hem toen een compliment gegeven had. “Wat spreekt u goed Spaans!”
De straat is leeg en de daklozenman is nergens te bekennen. Het is zes uur. Ik ga naar huis. Tortilla’s maken.

Bieb


“Wat is het hier mooi schoon en opgeruimd he?!”  Met een bewonderende blik  attendeert de vrouw me  op de glimmende schone vloeren van de Openbare Bibliotheek Amsterdam, de ‘OBA’.  Het gebrekkig uitgesproken Nederlands – verder keurig en correct  -  haar lange zwarte haar dat over de bontkraag valt en haar donkere uiterlijk doen me denken dat ze niet van Nederlandse komaf is.  Niemand loopt er met een jas aan, en al helemaal niet in een winterjas met dit lekkere weer. Ik kijk met haar mee en overzie vanaf de roltrap de ruimte beneden me. Licht en ruim. “Ja heerlijk he?” roep  ik enthousiast. “Bij mij thuis is het wel anders!”  Ze kijkt bedenkelijk, meen ik dat nou?
“Jaha, daarom kom ik hier !”  De vrouw knikt.  Ik zie haar denken ‘ik zal het wel niet begrepen hebben..’ en ze wuift me beleefd goedendag.

Ik heb het me nooit zo gerealiseerd, maar de OBA met haar enorme schat aan leesvoer,  is een  van de meest favoriete plekken om naartoe te gaan als ik er even uit wil. Zeven etages informatie, muziek, films, altijd wel een leuke expositie, een overheerlijk restaurant met uitzicht over Amsterdam en natuurlijk: boeken.
Op de derde etage snuffel ik bij de A, switch naar een volgend gangpad en beland bij een boek dat ik zelf niet had kunnen bedenken. Lin Scholte, daar zoek je toch niet naar? Een Indische  van wie ik een kookboekje in mijn boekenkast heb staan. Ze blijkt een heuse schrijfster want haar uitgaves zijn gebonden in een verzameld werkje. Klein, maar toch.   

Op de ‘eerste’ is de muziekafdeling. Op zoek naar een cd van John Legend – laatst live op tv gezien en geweldig – overvalt mij een soort paniek. Al die carrousels vol met cd’s en dvd’s.. hoe moet ik daar in godsnaam iets in vinden? Op alfabet zou je denken, maar nee, er zijn tientallen ‘alfabets’ voor elke categorie. En categorieën zijn er teveel. Pop? Jazz? Soul? Hij speelde op het North Sea Jazz, dan ga je toch bij jazz zoeken?  Zucht. Ik geef het op. Achter een bijzonder vormgegeven bureau van laagjes karton staat een meneer in het bekende roodzwarte uniform van de OBA. Voor ik hem aangesproken heb staat hij al klaar om me te helpen. Hij troont me mee naar een totaal andere uithoek en vist de bewuste cd uit de kast. Alsof hij niet anders doet dan John Legend eruit halen. “Weet u hoe u hem moet lenen?” Ik weet niks meer. Laat hij het maar doen. “Uw pasje graag.” Mijn pasje.. mijn pasje.. waar is mijn pasje?  Razendsnel probeer ik in mijn hoofd te achterhalen wat er mee gebeurd kan zijn. Natuurlijk.. laten liggen op de derde etage. “Geeft niks hoor, ik hou hem voor u vast terwijl u hem beneden op gaat halen.” Hij gaat er klaarblijkelijk van uit dat iemand het pasje gevonden heeft en terug gebracht naar de klantenservice.
En zo is gebeurd.  Met John Legend en nog drie boeken loop ik voldaan naar mijn fiets.

maandag 28 april 2014

Zooi



De bank ligt vol met kleren die ik de avond ervoor uitgetrokken heb. Een truitje, vuile sokken, een trainingsbroek, alles binnenstebuiten in proppen. Je ziet als het ware mij er nog in zitten.  Zitten zal ik dan ook ergens anders moeten doen. De tafel, onmogelijk om daar nog een gaatje te vinden om je bord op te zetten. Gezellig even snel DWDD kijken terwijl ik eet is er niet bij, althans niet aan tafel.  Die ligt vol met boeken, frutsels, een haarborstel, cd’s, antieke ringen van mijn moeder, aanmaningen en koekkruimels. Soms hoop ik, tegen beter weten in, dat het met de andere ruimten in mijn huis beter gesteld is. Over de slaapkamer kan ik het beter niet hebben. Zelfs een varken zou er nog verbaasd van staan. De douche dan. Daar kan gewoon niet veel in dus dat zou uit moeten maken. Zou ja, maar bij mij niet. In de wasbak – niet de kraan gebruiken – liggen handdoeken en nachtshirts zodat ik ze Hopla! na de douche binnen handbereik heb. Alles voor het gemak. De wc is ontoegankelijk want afgedekt met een klep zodat ik daar van alles op kan zetten als ik in bad ga. De keuken probeer ik weliswaar aan kant te houden, maar ook daar kan ik tussen de verdroogde mandarijnen – eet het nou eens op Tien! – de diverse apparaten van Magimix, de koektrommels van mijn moeder en de koffieprut rond de espressomachine, de meest eenvoudige dingen niet meer vinden. Een broodmes, een lange koffielepel voor in het hoge Duralex glas.. Vaak wil ik het niet eens meer hebben na dat overal speuren en plemp een veel te kort lepeltje in de koffie verkeerd. Jammer dan. Ik moet toch van de suiker af dus niet roeren is geen punt.

Het meest verbazende is nog dat ik me iedere keer weer verbaas over hoe ik kans zie van mijn huis niets minder dan een zwijnestal te maken. Ik ben beslist anders opgevoed. Alles keurig aan kant op stapeltjes en in rijtjes. Gedragen kleding keurig gelucht en daarna opgevouwen op de stoel in de slaapkamer. Niet gedragen kleding in gelid op hangertjes in de kast. Rondzwervend wasgoed? Ik kan me er geen voorstelling van maken. Wel van de stokstijf opgedroogde lakens en slopen die mijn moeder met water besprenkelde om het beter te kunnen strijken.
Ik kan maar één ding bedenken hoe het zo gekomen is. Ik heb mijn kont tegen de krib gegooid. Alles wat ik vroeger moest op straffe van, had ik in no time afgezworen. En naarmate mijn energie afnam, nam de rotzooi in huis toe. Daar zit hem dus de clou. Mijn lijf werkt niet mee en dus mag ik alles van mijn kont laten glijden. Gelukkig komt er altijd een eind aan. Iemand komt  - gepland – op de koffie, of beter nog:  te eten. Dan ruim en stof ik, zuig en vouw-op dat het een aard heeft. Mijn huis is een toonbeeld van discipline en orde.

Wanneer komt er iemand op de koffie? Het is hier zo’n klerezooi..

zondag 27 april 2014

Koorts



Een grijze regenachtige zondag lokt me nou niet bepaald naar buiten. Sterker nog, ik blijf in bed. Althans vandaag. Niet zozeer vanwege het grijs als wel vanwege de kleurige dag ervoor, Koninginnedag, waarvoor ik honderd keer op mijn vingers getikt wordt. “Koningsdag!” Jajaja, al goed. Ik heb waarschijnlijk iets gemist in de maanden dat ik in Afrika zat.
Ik had mezelf bezworen het rustig te houden, alle meuk in de box gewoon te laten staan tot volgend jaar en hooguit een ommetje over het plein voor de deur te maken. Gezien mijn jarenlange ervaring met Koninginnedag – altijd wild met teveel drank en van een hoog ADHD gehalte – had ik beter moeten weten toen ik naar buiten ging.

Op het plein scheen de zon en de vrijmarkt zag eruit als een openlucht-speelgoedwinkel. Op fleurige kleedjes zaten rose geklede meisjes onder leiding van hun moeder hun dierbaarste pop te verkopen, stoere jongens hun geliefde V-Tech Notebook.  Vaders hielden zicht op onverkoopbare fietsjes en probeerden hun eigen ongelezen boeken aan de man te brengen. Tot zover niets bijzonders. Maar er was mooi houten speelgoed. Niet van dat gewone-zomaar-hout, maar kleurig degelijk spul.  In gedachten  zag ik al hoe Malang en Mustapha in mijn roundhut in Gambia met de houten hijskraan speelden die nu nog voor me op de grond lag. Hoe het kindje van Arrogi de kleurige houten trein met blokken door het stoffige rode zand zou trekken, waarbij hij er geen acht op zou slaan dat het ene na het andere blok onder het zand of tussen het  op de compound zwervende wasgoed verdween.  Ik was om en trok mijn portemonnee.

Omdat ik niet kon nalaten te zeggen dat het voor de kids in Afrika was kreeg ik het goedkoop met nog extra houten speelgoed toe.  Oh jee, dat werd sjouwen. Met twee plastic tassen ging ik terug naar huis. Dat zou zich nog zeker drie keer herhalen.  Om twee uur viel ik op het logeerbed – de ramen wijd open om niets van het geroezemoes op het plein te hoeven missen - met koffie en een zojuist gescoord boekje: Dag Afrika! van Marcia Luyten.
Ik werd er niet vrolijk van. Het eerste hoofdstuk lezend vlogen me de statistieken en cijfers me om de oren en herhaaldelijk moest ik een alinea overlezen omdat ik  de draad totaal bijster was of het domweg niet gesnapt had.  Ik meende begrepen te hebben dat al wat we doen in Afrika vooral MIS is en dat het onze schuld ook nog eens is dat ze daar nu nog steeds in armoe leven. Shit. Ik legde het boekje weg. Dronk nog een kop koffie en besloot terug te gaan naar het plein. Daar was de zon inmiddels vervangen door een frisse bries en de meesten waren aan het inpakken.  Herhaaldelijk werd ik aangesproken of ik kleren, speelgoed en wat-al-niet wilde, gratis en voor niets. Bij de vuilnisbak op de hoek van de straat lagen de puzzels in dozen zigzag tussen potten en pannen, sportschoenen en kleding. Een walhalla voor wie spullen voor Afrika inzamelt. Een drama voor wie net vier weken geleden geopereerd is. De rem was eraf.

Op de fiets toog ik de stad in. De ‘Koningsdagkoorts’  had toegeslagen. Bij een vriendin ging ik aan de drank. Toen de witte wijn op was en geen nieuwe voorradig, was de Nieuwmarkt aan de beurt waar in een ronde tent de rock&roll me om de oren vloog. Swingend met mijn handen aan het stuur van mijn inmiddels alweer overvolle fiets – een plastic tractor achterop en de fietstassen vol met boeken en kleding -  vierde ik alsnog de eerste ‘ Koningsdag’.  Niet zonder een waardig einde bij weer een andere vriendin die een huis aan een gracht bewoont in hartje Amsterdam.  Op de stoep -veel te koud maar dat moest dan maar- zaten we met, zij een korenwijn en ik een braaf oranje sapje, aan een slap bungelende pret-sigaret naar de meute toeristen te kijken die aan ons voorbij trok.  Keten was ons niet vreemd en met een High Five muts op haar hoofd  moest mijn gastvrouw menige dreun van een dronken Chinees of aangeschoten Spaanse ontvangen. 
Toen het te koud werd besloot ik dat het mooi geweest was.

Ontstellend helder, althans dat dacht ik,  fietste ik zigzaggend tussen de veelal dronken buitenlandse oranjegangers terug naar huis.  Binnen was het een bende. Over de zakken met speelgoed struikelde ik mijn bed in.

zaterdag 26 april 2014

Kunst


Ik hoor ze weer, de ijle hoge stemmen, zuiver als het helderste kristal.  Afrikaanse diamanten  die opstijgen in de kale betonnen ruimte.  Stemmen uit glimmende zwarte koppen, ontdaan van hun lijf dat achter een decorstuk verborgen is. Ontroerende klaagliederen uit de kelen van een vierkoppig Namibisch koor als achtergrondmuziek bij een theaterproductie die ik vorig jaar gezien heb op het Holland Festival.
Exhibit B. Afrikanen tentoongesteld als bezienswaardigheid.  Een voorstelling  - meer een  tableau vivant -  die me deed rillen. Me stil deed vallen. Me deed huilen.  Een directe, pijnlijke en indringende confrontatie met kolonialisme en racisme. Een  vlijmscherpe aanklacht tegen de schokkende 19e- en vroeg 20e-eeuwse traditie van de ‘menselijke dierentuin’.  Ons koloniale verleden werd pijnlijk voelbaar gemaakt.

Klassieke ( lees: westerse) muziek in Afrika. Komend in slechts een klein stukje ervan, Gambia, heb ik me vaak afgevraagd hoe het zit met Afrika en klassieke muziek. Toen ik op de Gambiaanse radio een stukje uit de Mattheus hoorde was Tapha reuze verbaasd. Wat was dat nou voor muziek? Hij kende alleen reggae, hiphop. Ik realiseerde me dat ik eigenlijk nooit Mozart, Handel of Bach gehoord had in Gambia. Het antwoord wordt me aangereikt middels het nieuwe programma van het Holland Festival. Een nog geen twintigjarige countertenor uit Congo als middelpunt van een theatervoorstelling met dans en muziek. Serge Kakudji en dertien muzikanten uit Kinshasa combineren Westerse barok aria’s met pop, rock, jazz.  Daar moet ik heen, wat het ook kost.

Ik ben een cultuurbarbaar als je dat afmeet aan het aantal voorstellingen dat ik per jaar zie. Het is te duur. Als ik het al op kan brengen bedenk ik me wel tien keer wat ik met datzelfde geld in Afrika kan doen. Hoeveel zakken rijst? Hoeveel dagen eten voor een hele familie? Maar heel soms schuif ik dat terzijde en boek kaartjes. Dat moet. Het maakt me gelukkig – of verdrietig – maar altijd kom ik er vol energie en nieuwe ideeën vandaan.  Het is niet eens een echte verliespost, ik draag de voorstelling een jaar met me mee zoals blijkt uit mijn herinnering aan de zwarte koppen van het Namibische koor.
Kunst omdat het moet.