donderdag 30 oktober 2014

Kleur



De lucht kleurt lichtgrijs. De rose en oranje gerbera’s in de vensterbank steken er fel tegen af. Op de gang is het voornamelijk wit wat de klok slaat. Artsen en verplegers doen hun ochtendronde. Ze turen op verrijdbare beeldschermen die de felgroen gekleurde ingang van de zaal blokkeren. Kleur, het is een onmisbaar goedje in een ziekenhuis. Toen ik op de Eerste Hulp was verbaasde ik me over de kinderhoek die daar was ingericht. Felgekleurde vissen op de muur, knallende gordijnen en wat al niet om de kleintjes vooral gerust te stellen cq op te vrolijken.
Hier op zaal moeten we het van onszelf hebben. Hoewel de voedingsassistente met haar etenskar een aardige duit in het zakje kan doen. Veelal plagerig “nee dat krijg je niet” of “zoveel koffie? Dat kan niet hoor!”, verwent ze ons extra met  fruitsalades en kwarkjes die overgebleven zijn. De vrijwilligster die al 25 jaar haar diensten aanbiedt in het ziekenhuis is een belevenis op zich. Je wordt van je leesbril beroofd omdat ze die wil wassen, je bloemen worden onder “wat een verschrikkelijke struik!” weggehaald om een half uur later - opgepept in schone vazen – nonchalant weer terug gezet te worden. En onderwijl verhalen, verhalen, verhalen. “Ik ben altijd aan het opruimen. Mijn man verzamelt alles, hij was voddenman vroeger. Verschrikkelijk. Altijd rotzooi!” onderwijl inspecteert ze onze kastjes die vol liggen met pillenbekertjes, zakdoekjes, kranten, pennen, glaasjes en kopjes in allerlei maten en last-but-not-least pleisters en verband. “Wat een rotzooi verzamelen jullie toch” klaagt ze en probeert de boel te ordenen. Onderwijl troeft mijn Amsterdamse overbuurman haar af met zijn verhalen. “Ik was 25 jaar inkoper in het Burgerziekenhuis. Rontgenfilms, verband, injectiespuiten, alles, alles, alles kocht ik in. Alleen geen medicijnen.” Hij herkent de vrijwilligster direct uit die tijd. Zij herkent hem niet. Te lang geleden. Maar het ene na het andere verhaal dissen ze op. “Weet je nog die.. en die..?”
De zaal is een Jordanese bruine kroeg geworden. Ach, bruin, dat is ook een kleur.

woensdag 29 oktober 2014

Zilver

Dit stukje moest eigenlijk over afbakbroodjes gaan. Dat we die zouden krijgen bij de lunch en toen toch weer niet. Zo ongeveer als die jongens die naar Parijs gingen en toch weer niet. Veel draait hier om eten en drinken. De dagindeling wordt er in hoge mate door bepaald. Aangezien er altijd wel iets extra’s is, verheugen we ons op de lunch. Deze keer dus geen afbakbroodjes maar eiersalade, heel klein in een doorschijnend plastic bakje. Rechtop in bed of hangend in de kussens smullen we stil van de boterhammen, crackers en beschuiten.

“Daar heb je hem!” waarschuwt mijn kamergenoot me opeens. Hij weet dat ik op zoek ben naar een medepatient.
“Italia! Italia!” roep ik hard vanuit mijn bed. Hoe trek je anders de aandacht van een Italiaanse patiënt die op de gang voorbij loopt?
“Hij mag niet binnen hoor!” roept mijn Amsterdamse overbuurman quasi boos.
Tot mijn grote verbazing heeft de Italiaan het gehoord en staat met vragende serieuze blik in de deuropening.
“Come in!” wenk ik hem, “Trek je maar niks van P. aan” waarschuw ik hem lachend. Schoorvoetend komt hij dichterbij.
“It is about your shoes” probeer ik hem duidelijk te maken. Hij buigt zijn hoofd met daarop een olijk hoedje voorover en bekijkt zijn voeten die hij voor de gelegenheid schuin uit elkaar gezet heeft. Daaraan prijken uitbundige basketballs die aan Michael Jacksons voeten niet misstaan zouden hebben. Glimmend zilver met gouden riempjes, ritsen en klittenbanden.
“Michael Jackson!” grijnst hij alsof hij mijn gedachten kon raden en geeft me daarna zijn brede Italiaanse lach.
Zijn hele outfit is trouwens bijzonder. Onder het colbertje prijkt een lichtblauw operatiehemd met daaronder - bruin behaard -  dunne blote benen.
“You look beautifull!” prijs ik hem. “Can I take a photo of  you?” Alsof hij niets anders gewend is poseert hij voor mijn telefoon.
“Thank you!!” roep ik blij, hoewel ik eigenlijk niet goed weet wat ik met de foto zou moeten. Patiënten op het internet zetten vind ik not-done of in goed Nederlands: “dat doe je niet”. En dus blijft er niets anders over dan hem met de pen te beschrijven, met het penseel te schilderen of met de laptop uit te tekenen via mijn blog. Bij deze ;-)

zondag 26 oktober 2014

Wintertijd


Ik zal het wel nooit doorkrijgen: wat voor invloed de tijds wisseling heeft op het 'gloren van de dageraad' oftewel, of het nou vroeger of later licht wordt.
De bioklok trekt zich niets aan van zomer- of wintertijd. Om zes uur word ik wakker van mijn eigen Au!geroep. Pillen please! De nacht verpleegkundige steekt heel even haar hoofd om de hoek van het gordijn rond mijn bed. Ik zie haar wegsjokken om de pillen te halen. "Ben je moe?" vraag ik. Somber zucht ze "een uur langer werken..pffht!"
Mijn zaal genoten liggen nog in diepe slaap. Mijn buurvrouw draait zich nog eens om. Ik kan niet nalaten even tussen de gordijnen door te spieken. Gister had ze bijkans het hele infuus omver getrokken door haar gedraai. Ik kon het nog net opvangen. Mijn 79-jarige buurman - altijd in top humeur - kijkt somber voor zich uit. "Weer koorts. Hoe moet dat nou?"
Als de dame met de ontbijtkar de zaal op komt staat zijn gezicht helemaal donker. " Ik wil niks hoor!" waarschuwt hij haar. Ze is te leuk en te gezellig om zich iets van hem aan te trekken. Kordaat zet ze een vol blad op zijn nachtkastje. "Ik eet alleen de yoghurt hoor!" maar ze is qua humeur niet uit het veld te slaan. Ze vult mijn blad met aardbeien, koffie, brood, kaas en een eitje.
Vol bewondering kijkt mijn overbuurman toe hoe ik de boterhammen omtover tot ware taartjes. "Wat kan jij lekker smikkelen meid!" Inderdaad, ik heb eindelijk eens wat anders dan een buik-aan-diggelen. Met een ziek been kan je prima eten.
En de klok? Wankelend op een stoel draait onze kordate voedingassistente de klok een uur terug. Het is nog steeds acht uur. Wintertijd. En het is gelukkig licht

zaterdag 25 oktober 2014

lotgenoten

Geen ziekenhuis zonder inzinking. Gisteren kwam ie, totaal onverwacht. Naast mij was een naamgenoot komen te liggen. Bijna 'natuurlijk' met een darmafsluiting. Lotgenoten heet zoiets. Ik had haar als ervaringsdeskundige nog niet verteld dat zo'n afsluiting diverse oorzaken kon hebben of daar kwam de chirurg. Het gordijn werd dicht getrokken om haar het slechte nieuws te melden: een tumor in de darmen. Gordijnen zijn niet echt geluidwerend, dus lag ik stokstijf aan te horen hoe in nog geen twee minuten haar dit nieuws en het verdere verloop ervan werd meegedeeld. Daarna stilte. Geen snik, geen traan, alleen " heb je het gehoord? Ik heb een tumor.."
Ik keek haar aan en zag haar liggen. Kleintjes onder de lakens met grote bange ogen. "Geen uitzaaiingen " herhaalde ik "dat zei hij" en slikte zo goed en zo kwaad als het kon mijn eigen tranen weg.
Daarna kwam uit het niets mijn pijn, mijn angst. En mijn tranen. Niet meer te stoppen. Een pilletje kalmeerde me.
En vandaag schijnt de zon gelukkig weer. De pijn is weer onder controle en mijn naamgenoot schijnt inmiddels op de intensive care te liggen . I pray for her.

maandag 20 oktober 2014

Hysterie


Amerika is in de greep van de angst voor Ebola. De realiteit lijkt er niet meer toe te doen: 1 dode, 2 in quarantaine, 150 contactpersonen geïsoleerd. Van alles en iedereen is in gebreke gebleven als het gaat om het isoleren van die ene – inmiddels overleden -Liberiaan. Kort door de bocht: Eigen schuld, dikke bult.
Ons land is voorbereid. Vorige week is in Groningen voor 200.000 euro een unit ingericht voor één ebolapatient. Mooi. Want wij weten alles van het traceren van contacten en dus worden in no-time alle eventuele besmettingen geïsoleerd.  Maar in arme landen als Sierra Leone, Liberia en Guinee hebben ze niet die middelen om patiënten te isoleren.  Ik heb het gezien in amateuristische videofilmpjes op Vimeo en YouTube en was geschokt. Patiënten bonzen op de deur van een kliniek en roepen dat ze ziek zijn. Het hek blijft dicht, de bedden zijn vol. De patiënten vallen ter plekke op straat. Niemand mag ze aanraken en creperen weg.
De ‘healthworkers’ – vrouwen en mannen die gewend zijn hooguit malaria patiënten  te verplegen - gebruiken geïmproviseerde kleding om zich te beschermen. Jonge jongens en mannen uit de getroffen dorpen vormen speciale groepen die lijken weghalen. Ze zijn hun sociale contacten kwijt omdat iedereen bang is voor besmetting. Verplegers sturen hun familie weg om ze niet aan het virus bloot te stellen. Ze werken dag en nacht door en ALS  ze dan eindelijk rust nemen kunnen ze niet slapen van de beelden die op hun netvlies staan.

Ik ben niet bang om naar Gambia te gaan. Als ik in november er naar toe ga wil ik alleen wél goed geïnformeerd zijn. In de eerste plaats voor mezelf, maar al gauw realiseerde ik me dat al het gedownloade materiaal  heel geschikt is om de mensen in ons dorp van informatie te voorzien. Ik heb begrepen van een Gambiaan met wie ik regelmatig internetcontact heb, dat de meeste mensen hun informatie van de radio hebben. Maar aanplakbiljetten of folders over de broodnodige hygiëne die Ebola kan voorkomen, hebben ze niet. Veel mensen kunnen niet lezen en schrijven. Dus moet je je bedienen van plaatjes. Op de pc heb ik nu allerlei praktische voorlichtingsbrochures en aanplakbiljetten verzameld, voor zowel de bevolking als de kliniekjes en schiolen in het dorp.  Mp3-tjes met voorlichting in de lokale talen Mandinka, Fula, Wolof en Criollo, kunnen ze zonodig uit een luidspreker laten schallen. Verder veel pdf-folders met plaatjes om uit te printen, van hoe je je handen moet wassen tot of-je-wel-of-niet-naar-de-markt mag. En voorál de waarschuwing: Geen koorts?! Geen Ebola! 

In Gambia is gelukkig  geen Ebola. Maar wat niet is kan nog komen. Het is weliswaar omringd door Senegal dat 100% schoon verklaard is na de enige Ebola patient die ze een paar weken geleden hadden.  Maar opletten blijft geboden. Er wordt wat afgereisd in bushtaxi’s tussen de aangrenzende Afrikaanse landen. Of er in elk dorpje dat toevallig grenst aan een ander land getemperatuurd wordt vraag ik me af. Al die achteraf weggetjes die je normaal gesproken kunt nemen om te vermijden dat je een paspoort moet laten zien, zijn bij iedereen bekend. En als je hard weg wilt rennen voor die enge ziekte in je land, smeer je hem met de bushtaxi cq taxi-brousse via zo’n bush-weggetje. Maar hopelijk heb ik het mis en wordt er waterdicht gecontroleerd. 

In Afrika bidt iedereen voor alles en iedereen. Ik bid dat Gambia ebola-vrij mag blijven. En vóór alles:  dat hysterie geen kans krijgt.

zondag 19 oktober 2014

Bang


Stoer en schijterig zijn gaat samen. Ik ben er het levende bewijs van. De wondverzorgster belt me op. Of ik er klaar voor ben. Gadver.. helemaal vergeten ook. “Zal ik de wond maar vast in de week zetten?” piep ik. Wat ík wil,  is haar vrolijke antwoord. Ik pullik de vacuumslang en het transparante plastic op mijn onderbeen los. Een rottende lucht vult de kamer. Meteen durf ik niet meer verder. Maar de boel laat als vanzelf los en daar ligt het corpus delicti. Nu is afstand nemen van je eigen lijf best moeilijk en dus draai ik mijn hoofd zo ver mogelijk weg om het niet meer te hoeven zien. Ik ben bang. Er zit nog één gaasje op, wat krijg ik te zien als dat eraf is? Dan gaat de bel. De wondverzorgster. Vroeger noemden we dat wijkverpleegster maar dat mag niet meer.

Ik zet het lege wijnglas licht beschaamd wat achteraf en meteen weer schuif ik het naar voren. Wat kan mij het ook schelen. Een wijntje op zondagmiddag onder het kijken van een gehuurde dvd moet kunnen. Het volgende kwartier wordt er gemeten, geknipt en geplakt. In no-time heeft ze de boel weer vacuum verpakt en ga ik mijn laatste dagen aan de pomp in. Over drie dagen is de huidtransplantatie.

 Mijn angst bleek nergens voor nodig. Het gaas liet gewoon los en de  randen waren mooi en schoon volgens haar. Ik kijk uit mijn ooghoeken. Oh ja, niks aan de hand, het leed is geleden. Telefoon erbij en een foto maken. Klaar!
Als je zo’n pomp de hele dag met je meedraagt vergeet je hem wel eens. Direct word je terug gefloten door de slang die aan je been trekt. Oh ja, even blijven opletten. Er op uit gaan om je niet gehospitaliseerd te voelen cq invalide ( belachelijk trouwens, het idee alleen al..) vraagt moed. Kan ik wel met dat ding op de fiets? Wat als ik  nou nóg een ongeluk krijg, etc etc. Doemgedachten zijn er wat mij betreft dan ook om direct de nek om te draaien. En dan zijn we dus bij ‘stoer’ aangekomen.

Bij de Openbare Bibliotheek in Amsterdam leen ik een paar dvd’s en een dik boek. Nog even naar  het restaurant op de zevende etage en ik zit weer in mijn normale routine. Op het dakterras nuttig ik de appel-notenpunt met slagroom. Troostgebak is overal goed voor. Nog even van het fantastische uitzicht over Amsterdam bij schemer genieten en ik mag trots op mezelf zijn. Weer een hobbel genomen. Met de lift ga ik naar beneden. Zeven trappen met een beenwond is niet logisch en verre van stoer, eerder dom.
Als ik door de detectie poortjes ga zie ik de allochtone bewakers in uniform mij scherp in de gaten houden. Het alarm gaat niet af want ik heb alles keurig geleend met mijn abonnement. Dan zie ik wat zij zien. Een vrouw die een dikke bult onder haar jas vervoert. De pomp met zijn lichtjes eruitziend als een futuristische disco handtas heb ik geprobeerd onder mijn jas te verbergen. Ik kan niets anders bedenken dan mijn pas inhouden voor het geval ze denken dat ik zo een spurt ga nemen om aan ze te ontsnappen. Ik wacht op het “mogen wij even kijken mevrouw wat er onder uw jas zit”. Stilte. Niets. Ik draai ongelovigmijn hoofd om en lach schaapachtig naar ze. Bijna verontschuldigend. En loop ondertussen de traptreden af zonder te kijken. “Let toch op!” klinkt het in mijn kop, straks lig je wéér!” Ik wandel met mijn bult-onder-de-jas naar buiten en verbaas me nog steeds dat er geen bewakers achter me aankomen. 

De lucht is knaloranje met schuine strepen van het luchtverkeer. Het water van het IJ ligt erbij als een eersteklas persfoto met zijn architectonische gebouwen langs de kades. “Let nou o-hop!” vermaan ik mezelf. De rest van de weg fiets ik als een braaf meisje naar huis. Niet alleen stoer en bang, maar ook nog braaf. Pfffht!

vrijdag 17 oktober 2014

Eten



Zon door de toppen van de berken op het plein. Het zal niet lang meer duren voor de bladeren op de grond liggen als een herfsttapijt en de zon vrij spel krijgt tussen de kale takken. Mooi. Want dat betekent dat ik weer zicht op het glinsterende water krijg van de Ertshaven. Dat klinkt nogal grijs en duister maar is vrolijk met zijn langsvarende bootjes in de herfstzon.
Volgende week is het herfstvakantie. Kinderen vrij, misschien een weekje weg voor sommigen. Heerlijk. Ik even niet omdat ik volgende week getrakteerd wordt op een stukje van mijn eigen huid. Van mijn bovenbeen verhuist dat stukje naar mijn onderbeen, waar een wond zit die niet vanzelf dicht zal gaan. Ik doe het ermee en ben – wat dat betreft - blij dat ik hier ben en niet in Afrika.
Gisteren was het Wereldvoedseldag lees ik in de mail van Thuisafgehaald. Nl. Of we daar even bij stil wilden staan. Zonder me ervan bewust te zijn deed ik dat. Maar op een geheel andere manier dan waarschijnlijk bedoeld was.

Na maanden kan er klaarblijkelijk weer ge-Skyped worden met Gambia. Dat vertelde mijn vriend Tapha me. Hij heeft het digibeet zijn uitgevonden maar weet wel de weg naar het electronisch hart van ons dorp Gunjur. “Six o’çlock ok?” Dat leek me een goede tijd, want acht uur bij ons. Ik zou dan net mijn overheerlijke Hollandse maaltijd op hebben: rodekool met appeltjes, aardappelen en suddervlees.
Als de magnetron Klaar!! Piept gaat de telefoon één maal over. Zonder twijfel Tapha, ten teken dat hij aangekomen is bij Gamtel. Daar gaat mijn maaltijd. Ik draai het vuur onder het heerlijke sappige vlees uit en start razendsnel de computer op. Vijf minuten later zie ik Sako met een headphone op mijn scherm verschijnen. Het beeld is zowaar goed. 

Sako heet eigenlijk Lamin, maar iedereen heeft bijnamen. Volgens mij betekent de zijne ‘dikzak’ maar dat slaat absoluut nergens op. Dik in Gambia… dat gaat ze  echt niet lukken. Hij helpt mensen met mailen die zelf niet kunnen schrijven of anderszins. Ik hoef hem maar een foto te sturen die bestemd is voor Tapha en hij belt hem op om direct naar Gamtel te komen. Dat hij zich zo inzet voor zin buurtgenoten beloon ik. Met klittenband sandalen, een broek of laatst een portable harddisc.. ja hij verdient het. Nu hij toch op Skype zit kan ik hem mooi even vragen of hij wel zelf een computer heeft. “No Mama, I  always have to go here”. Hoe ik erop kom lijkt hij te zeggen. Ik vertel hem dat ik zojuist gehoord heb dat mijn Rob hem zijn laptop wil geven. “That would be great!!”

Op de achtergrond zie ik Tapha zitten. Geduldig wachtend. Wat is hij smalletjes, ik schrik ervan. Zijn ogen liggen diep in de kassen. Het regenseizoen is nauwelijks achter de rug. Die hitte in combinatie met Ramadan heeft daarvoor gezorgd. Ik uit mijn bezorgdheid. Hij lacht verlegen. “I bring porridge!”Jaja, dat is fijn, pap!. Voor ’s ochtends bij ons ontbijt. Met Malang en Mustapha voor ze naar school gaan als dat lukt. En anders alleen in het weekend.

Ondertussen is de maaltijd in de magnetron bijna koud geworden. “Eat!”geeft Tapha me de opdracht “A domo! A domo! Eat!”  Oei, moet ik hier voor het scherm mijn heerlijke maaltijd nuttigen terwijl hij met een lege maag toekijkt. Ik besluit het te doen. Hij is nieuwsgierig uiteraard. Als je geen rijst eet wat dan wel? Aardappels, zoveel? In Gambia koop je er hooguit eentje die je opeet met mayonaise, al of niet tussen een stukje brood. Hij bekijkt mijn bord. “Supemee! Kool! But red! With apples!”Huh?! het moet niet gekker worden zie ik hem denken.
“Kool? Rode  kool? Aardappelen? “ Hij mag dan digibeet zijn, maar Nederlands pikt hij razendsnel op. Mijn hart krimpt, zo lief, maar ook zo pijnlijk dat hij woordjes eten oefent terwijl hij straks zijn hand in de vrijwel lege rijstpot mag steken.

Wereldvoedseldag..

woensdag 15 oktober 2014

Ongeluksvogel

Ik moet een jaar of acht geweest zijn toen ik thuiskwam met gehavende nieuwe schoenen. “Wat heb jij gedaan?!” riep mijn moeder boos uit. Volkomen onterecht vond ik. Ik was immers gewoon van de stoeprand gekukeld en tegelijkertijd kwam er iets aan – een brommer? een fiets? – waarvoor ik opzij probeerde te springen. Met als gevolg dat ik voor een tweede maal met mijn nieuwe schoenen de stoeprand schampte. Het waren bruine schoenen die tot de enkels reikten. Met een vetertje. Toen ik naar beneden keek zag ik tot mijn grote verbazing hoe er bij de tenen precies vijf schaafplekken op het leer zaten. Thuis smeerde ik het in met schoensmeer maar het mooie was eraf en mijn moeder bleef boos en ontevreden. Hoe zou ik dat in het vervolg kunnen voorkomen vroeg ik me af. Want je moeder wil je toch echt te vriend houden.

Ik bedacht dat ik maar het beste de rest van mijn leven in een totaal lege kamer moest gaan zitten. Op een stoel die in het midden stond. Die zou hooguit om kunnen vallen. Daar zou ik zeker geen gevaar lopen. Het hoe en waarom ik dit plan niet ten uitvoer heb gebracht lijkt me duidelijk. Ik was een druk en beweeglijk kind dat nog geen vijf minuten stil op een stoel kon zitten. Laat staan mijn hele leven.

Het tegenover gestelde is dan ook gebeurd. Ik stelde me aan de gekste gevaren bloot. Reed motor en moest tijdens een voortgezette rijopleiding – de eerste destijds in Nederland – over een twee meter hoge wip rijden, in amazonezit en staand een talud afrijden; met 80 km per uur over een blok hout rijden dat een poes moest voorstellen; door een plas olie rijden met een flinke vaart. Ik kwam er zonder kleerscheuren vanaf. Toen ik na twintig jaar schadevrij rijden een motorongeluk kreeg, zoemde de instructie van de rijinstructeur “wat te doen bij een ongeluk” nog na in mijn oor: stil blijven liggen, niet bewegen!

 Het ziekenhuis heb ik daarna - daarvoor ook trouwens – nog vele malen van binnen gezien. Op de afdeling chirurgie van het ziekenhuis beginnen ze voorzichtig te lachen als ik weer eens binnen kom strompelen of binnen gebracht wordt op een rijdend bed. Die stoel, middenin die lege kamer, maar dan mét een raam, het was niet gek geweest. Want ook een ongeluksvogel wil er af en toe wel even uitvliegen.

zondag 12 oktober 2014

Mama



Het wordt tijd dat ik Mama, mijn sponsordochter in Gambia, eens bereik. Ik moet haar vertellen dat ik later kom dan gepland.  Al meer dan twee weken lukt dat me niet. Of ik krijg een man aan de lijn die vraagt hoe het met me gaat, óf ik krijg geruis van de zee, óf ik hoor helemaal niets. Ze heeft zeker haar mobieltje weer verloren. Of het is weer eens gestolen, of in de put gevallen, whatever..
De telefoon gaat twee keer over. Op het schermpje zie ik het nummer van Mama’s vriendin. Eindelijk is ze op het idee gekomen om Jarra’s mobieltje te gebruiken.
“Hello Mama, how are you?” Het is de standaard wedervraag als ik haar terugbel met “Hello Mama, it is me, Mama”.
Voor de duidelijkheid, zij heet Mariama en wordt Mama genoemd. Ik heet Mama Africa. De naam die ze mij gaf toen ik in 2007 haar ontmoette tijdens de Amsterdam Dakar Challenge.
“Fine fine” is normaal gesproken het standaard antwoord. Maar dat gaat even niet op en dus antwoord ik met het volgende Gambiaanse cliche: “I am managing”, wat zoveel betekent als “het gaat niet goed maar ik doe het ermee”.
Ik vertel haar dat de wond op mijn been verergerd is en dat ik inmiddels een operatie heb ondergaan. Dat ik de vlucht op 20 oktober heb moeten cancelen. Ze is er niet blij mee en zegt dat ook. “Mama, sorry for you, but you know.. I am so sad.. there is no work…nothing. I am sitting the whole day.” Ze vertelt dat de toeristen die andere jaren vooraf boekten allemaal afgezegd hebben. “They are afraid for the ebola Mama”. Zelfs de dure chique Lodge Sandele moet het ontgelden.  Geen klanten.

Net nu het er op leek dat Afrika een beetje uit het dal kwam, slaat deze epidemie toe. En het heeft niet alleen effect op de landen die zijn getroffen, heel Afrika lijkt “besmet”. Niet met Ebola, maar met het angstvirus. Toeristen blijven weg, hotels en lodges blijven leeg, personeel krijgt geen contract. Het is zo ongeveer de enige business in Gambia: eten, drinken, slapen en vervoer. Voor de rest kunnen ze het schudden. Omdat de lokale bevolking geen geld meer heeft nemen ze ook geen taxi’s meer. Ze blijven thuis of doen het zoveel mogelijk lopend. De markten worden sowieso afgeraden zegt Mama. “If we come back from the market we have to wash all our clothes, but we have no money for Omo” zegt ze sip.
Ik wordt er ook verdrietig van. Wat ben ik nou voor ‘sponsormother’ dat ik haar zo aan laat modderen?! Voor augustus en september kon ze wat geld bij Tapha ophalen. Om te overleven. Nu houd ik mijn mond en zeg alleen maar dat ik eraan kom : “Kanaale Mama, kanaale!” En dat ze binnenkort mijn huis mag schoonmaken. En koken voor de werkers, denk ik er achteraan, maar ik zeg het niet. Ze is stil. Ik hoor haar denken “Mama house?” “Ja je weet wel, mijn Roundhut, daar ga ik straks toch wonen?” verduidelijk ik. “Oh yes i see.”  Ze klinkt niet erg overtuigd.

In de logeerkamer staat mijn koffer gepakt. Het logeerbed ligt vol met losse spullen die mee moeten. Vijftig kilo overbagage had ik geboekt. Maar of ik dat straks allemaal mee krijg.. Wanneer is ‘straks’ eigenlijk? Want dat is de grote vraag. Hopelijk eerste week van november. Dan moet de ellende met mijn been toch wel achter de rug zijn. Maandag naar de polikiniek, waar de chirurg gaat beslissen wanneer de huidtransplantatie plaats kan vinden. Want een driehoek uit je been waar geen huid meer op zit geneest niet zomaar. Helaas. Nee geen pindakaas, want dat hebben ze daar genoeg. Dat dan weer wel.