Stoer en schijterig zijn gaat samen. Ik ben er het levende bewijs van. De wondverzorgster belt me op. Of ik er klaar voor ben. Gadver.. helemaal vergeten ook. “Zal ik de wond maar vast in de week zetten?” piep ik. Wat ík wil, is haar vrolijke antwoord. Ik pullik de vacuumslang en het transparante plastic op mijn onderbeen los. Een rottende lucht vult de kamer. Meteen durf ik niet meer verder. Maar de boel laat als vanzelf los en daar ligt het corpus delicti. Nu is afstand nemen van je eigen lijf best moeilijk en dus draai ik mijn hoofd zo ver mogelijk weg om het niet meer te hoeven zien. Ik ben bang. Er zit nog één gaasje op, wat krijg ik te zien als dat eraf is? Dan gaat de bel. De wondverzorgster. Vroeger noemden we dat wijkverpleegster maar dat mag niet meer.
Ik zet het lege wijnglas licht beschaamd wat achteraf en meteen weer schuif ik het naar voren. Wat kan mij het ook schelen. Een wijntje op zondagmiddag onder het kijken van een gehuurde dvd moet kunnen. Het volgende kwartier wordt er gemeten, geknipt en geplakt. In no-time heeft ze de boel weer vacuum verpakt en ga ik mijn laatste dagen aan de pomp in. Over drie dagen is de huidtransplantatie.
Mijn angst bleek nergens voor nodig. Het gaas liet gewoon los en de randen waren mooi en schoon volgens haar. Ik kijk uit mijn ooghoeken. Oh ja, niks aan de hand, het leed is geleden. Telefoon erbij en een foto maken. Klaar!
Als je zo’n pomp de hele dag met je meedraagt vergeet je hem
wel eens. Direct word je terug gefloten door de slang die aan je been trekt. Oh
ja, even blijven opletten. Er op uit gaan om je niet gehospitaliseerd te voelen
cq invalide ( belachelijk trouwens, het idee alleen al..) vraagt moed. Kan ik
wel met dat ding op de fiets? Wat als ik
nou nóg een ongeluk krijg, etc etc. Doemgedachten zijn er wat mij
betreft dan ook om direct de nek om te draaien. En dan zijn we dus bij ‘stoer’
aangekomen.
Bij de Openbare Bibliotheek in Amsterdam leen ik een paar
dvd’s en een dik boek. Nog even naar het
restaurant op de zevende etage en ik zit weer in mijn normale routine. Op het
dakterras nuttig ik de appel-notenpunt met slagroom. Troostgebak is overal goed
voor. Nog even van het fantastische uitzicht over Amsterdam bij schemer
genieten en ik mag trots op mezelf zijn. Weer een hobbel genomen. Met de lift
ga ik naar beneden. Zeven trappen met een beenwond is niet logisch en verre van
stoer, eerder dom.
Als ik door de detectie poortjes ga zie ik de allochtone
bewakers in uniform mij scherp in de gaten houden. Het alarm gaat niet af want
ik heb alles keurig geleend met mijn abonnement. Dan zie ik wat zij zien. Een
vrouw die een dikke bult onder haar jas vervoert. De pomp met zijn lichtjes eruitziend als een futuristische disco handtas heb ik geprobeerd onder mijn jas te verbergen. Ik kan niets anders bedenken
dan mijn pas inhouden voor het geval ze denken dat ik zo een spurt ga nemen om
aan ze te ontsnappen. Ik wacht op het “mogen wij even kijken mevrouw wat er
onder uw jas zit”. Stilte. Niets. Ik draai ongelovigmijn hoofd om en lach
schaapachtig naar ze. Bijna verontschuldigend. En loop ondertussen de
traptreden af zonder te kijken. “Let toch op!” klinkt het in mijn kop, straks
lig je wéér!” Ik wandel met mijn bult-onder-de-jas naar buiten en verbaas me
nog steeds dat er geen bewakers achter me aankomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten