“Tsjiep-tsjiep-STSJIEPP—tsiep!!” Half acht in de ochtend,
het raam wijd open. De zon schijnt warme stralen naar binnen. Over een krap
uurtje staat ze te hoog om nog onder de overkapping van de flat door in mijn
kamer te schijnen. De bomen zitten al te vol met bladeren om de kleine vinkjes
die erin huizen nog te kunnen zien. De eksters daarentegen maken er geen geheim van
dat ze al op zijn. Die hebben hun slaapkamer in de boom die het laatst blad
kreeg. Kleiner dan de andere drie, een beetje een nakomertje, is hij nu bijkans
topzwaar onder het enorme nest dat de eksters in een oksel van de stam gemaakt
hebben. Het is een af en aan vliegen van heb ik jou daar. Het is onmiskenbaar lente. Een nieuwe dag vol
met ideeën, kansen en plannen. Maar niet voor iedereen.
Mijn neef is ernstig ziek en vandaag waarschijnlijk niet aan
een nieuwe dag begonnen. Een week geleden belde mijn tante, zijn moeder en
tevens de jongste zus van mijn moeder. Het is ernstig, hij moet een nier missen. Mijn
nichten en ik houden elkaar op de hoogte. Ik had meer familie dan ik dacht.
Met het wegvallen van mijn ouders bleven alleen mijn broer
en ik over. We bleken zonder onze ouders elkaar weinig te zeggen te hebben.
Hadden te verschillende levens. Hij een
vrouw, kinderen en kleinkinderen. Ik een “verloofde’, sponsordochter en namaak
kleinkind in Afrika. Verder uit elkaar kon het niet liggen. Het kostte me een dik jaar om de afstand te
accepteren. Zonder verwijt kan ik hem nu
bellen als het nodig mocht zijn. En dat doe ik. Om te vertellen dat onze neef
misschien stervende is. Want zo is het helaas.
De nier die mijn neef moest missen kwam in driedubbele tumoren
terug. Nog geen week nadat hij optimistisch uit het ziekenhuis kwam – hij maakte
nog een ommetje om de spieren wat aan te sterken- ligt hij nu met geloken ogen. Krachteloos en
opgegeven. Mijn tante is 88, haar zoon
59. “Het is niet eerlijk,”zucht ze “waarom ik niet? Waarom hij?” Als er iets
niet discrimineert is het kanker. Kleine kinderen, vitale sporters, miljonairs
en arme sloebers.. het is random. Willekeurig. Met je verstand erbij willen
heeft geen nut. Redden wat er te redden valt is het enige dat je kunt doen. En
zo haast ik me – je moet wát.. - naar mijn tante om bij haar te zijn als het de
laatste dag van haar zoon wordt. Ze wil niet naar hem toe, heeft de dag ervoor afscheid
genomen.
Als ik op de elfde de lift uitstap staat ze als vanouds
lachend in de deuropening te wachten. “”Hi Tinus!” Oh oh, denk ik, die gaat de
boel negeren. Meteen erachteraan denk ik, wat dan nóg? Ze is 88, heeft haar man
zien sterven op dezelfde manier als waarop haar zoon nu sterft. Mag ze zich
afschermen voor haar verdriet, haar machteloosheid? Dat mag. “Kopje koffie
Tinus?” Lekker, ik heb muffins
meegenomen. Enorme chocolade gevallen die troost moeten bieden. Tante snijdt
het kapje eraf en snijdt het in vieren. “Kijk, zo doe ik dat. Dan heb ik
vanavond nog een stukje bij de koffie”. En ze brengt het onderstel op een
schoteltje naar de keuken. “Hoe is het Tinus?” Het kost me moeite om het over mezelf te
hebben, maar ik heb me voorgenomen te doen wat er van me verlangd wordt, het
niet ‘erover’ hebben dus. Ik zou mezelf
niet zijn als ik daar langer dan een half uur aan toe zou geven. Ik vraag haar
wat ze wil. Of ik bij haar zal blijven vandaag of dat ik na de koffie weg zal
gaan. “Wat jij wilt schat.” is het eenduidige antwoord. Daar kom ik niet verder
mee, hoewel.. “Ik wil u liever niet alleen laten vandaag” en slik nog net in ‘de
dag dat uw zoon dood gaat”. “Goed kind,
dan blijf je. Wil je nog iets anders drinken?” En daarmee is het onderwerp voor
mijn tante gesloten. Ze gaat in haar gemakkelijke stoel zitten, slaat haar
benen over elkaar en begint de krant te lezen. Ik verdiep me in de Libelle. Die staat vol met
optimistische verhalen van en voor vrouwen. Dan gaat de telefoon. Als een
speer veert ze op. Spanning op haar gezicht. Ik kan het gesprek volgen want ze
heeft de hoorn op luidspreker gezet. Het
wordt inderdaad de laatste dag. Haar zoon gaat na de slaapmedicatie niet meer
wakker worden. “Ok…Ok.. Ja… Ok..” hoor ik tante zeggen. Als ze de hoorn neergelegd
heeft sjokt ze met hangende schoudertjes terug naar haar stoel en ploft erin.
Slaat de handen voor haar ogen. En schudt nee, nee, nee. Ik leg mijn handen op
haar schouders en laat het. Op dit moment heb ik gewacht.
Een tranenloos moment, een doodse stilte.
Mooi geschreven Tien en fijn dat je er was voor oma. Hele dikke knuffel Daniël
BeantwoordenVerwijderen